Rijkdom, rampen en molens.

De Besthmenermolen had twee voorgangers die de aanleiding waren tot de bouw van deze beltmolen.

De eerste vermelding van molens rond Ommen is van 10 juni 1545. Op die datum krijgt de rijke edelman Frederik van Twickel het landgoed Eerde met het kasteel en de boerderijen daar omheen op naam. Daarbij inbegrepen: “ende de moelen toe Eerde ende de moelen toe

Ommen; t’saemen gelegen in den kerspel van Ommen”.

We denken dat de genoemde molen “te Eerde” op de Besthmenerberg gestaan heeft, toen de Eerderhoogte geheten. Het markeboek van Besthmen geeft namelijk aan dat als de molenwieken naar het noorden gericht zijn, en je daar langs kijkt, dit de oostgrens van deze marke is. (Een marke is een begrensd gebied met eigen bestuur over gezamenlijke gronden.) De molen stond dus op de grens van Eerde en Besthmen.

De nazaten van Frederik zijn in 1703 niet zo rijk meer en bieden het landgoed Eerde te koop aan met veel minder boerderijen en een halve molen! Het overige is al lang verkocht. Een rijke generaal, baron van Pallandt, koopt het landgoed met de halve molen. Zo wordt de generaal heer van Eerde. Hij zorgt ervoor dat hij ook snel de andere helft van de molen in zijn bezit krijgt.

Op 12 december 1747 raast een verschrikkelijke storm over Nederland en ook over de Besthmenerberg; de molen waait om. Er zijn zeker nog veel onderdelen weer te gebruiken.

Molen gaat van Eerde naar Besthmen.

De baron vindt de plek waar de molen stond niet meer geschikt en vraagt bij het Ridderschap en Steden van Overijssel of hij de molen mag verplaatsen. Hij krijgt die toestemming en bouwt de molen ruim honderd meter noordwestelijk weer op. Waarom? Voor een betere windvang, of is hij bang dat zijn paarden zullen schrikken als ze over de nieuwe oprijlaan dicht langs de draaiende molen gaan?

De molen staat nu ook weer op een hoog punt op de Besthmenerberg, maar nu wel in de marke Besthmen. De windvang op de helling waar de molen weer herbouwd werd, was toen overal goed, er stonden bijna geen bomen. Een tekengezelschap dat in 1732 door Nederland reisde, zei van het kasteel Eerde dat het lag ” ’t midden van hey en veengronden”. Geen bossen dus. Dat is wel een verschil met de grote hoeveelheid bos in het huidige Eerde!

Een beetje vreemd is het dat de molenaars nooit bij de molen gewoond hebben, ze woonden in de buurtschap Eerde en later in de buurtschap Besthmen, ver van de molen.

Veel molenaars hebben de molens in Eerde en Besthmen laten malen. Toen de baron in december 1823 de molen voor zes jaar verhuurde was het aan molenaar Jan Lankheet. Het is heel waarschijnlijk dat hij een knecht aan het werk had die Alexander Magnus Hellwich heette.

Hellwich hoedenmakers en molenaars

De vader van Alexander kwam uit Uelsen, hij werkte in Duitsland als meester hoedenmaker. Hij was van plan om in onze buurgemeente Hardenberg een molen te kopen, maar dat is hem nooit gelukt.

Zijn zoon Alexander Magnus begon met het werken op de molen in Besthmen en woonde in 1825 toen hij trouwde met Aaltje Roos al op de daarbij horende molenaarswoning in Besthmen.

Wat zijn vader niet lukte, lukte hem wel. Hij kocht niet alleen de molen van de baron in 1829, maar ook het molenaarshuis, een stukje bouw- en hooiland en wat bos.

Zo werd hij de stamvader van vijf geslachten molenaars die allemaal op een Besthmenermolen werkten. Zoals het hoorde noemde hij zijn zoon naar zijn vader, Hendrik Jan.

Deze Hendrik Jan Hellwich was in 1850 zijn vader opgevolgd als molenaar. Op 6 september 1861 kreeg hij de schrik van zijn leven toen zijn molen in vlammen opging bij een hevige onweersbui. Waarschijnlijk was er deze keer maar weinig meer te gebruiken van de molen. Misschien de molenstenen?

Hij zat niet bij de puinhopen neer, op 2 juli 1862, tien maand later, stond er een nieuwe molen in Besthmen, een beltmolen! De molen stond nu niet meer op de berg, het had een andere, gunstiger plaats gekregen op een splitsing van wegen. Voor de boeren is het dan niet langer meer nodig om met een volle vracht de zandweg, berg op, en berg af te gaan.

Toekomst van de molen

De molen staat nu nog dezelfde plaats, aan de splitsing van wegen. Voor de vijfde Alexander, roepnaam Sander, was het molenaarsvak maar bijzaak, hij was veel liever boer. Ook is in die tijd de concurrentie groot en daardoor de verdienste slecht. De molen raakt in verval, dat verval gaat ook nog door nadat in 1977 de gemeente eigenaar is geworden.

Eindelijk wordt in 1981 een langdurig restauratieproces in gang gezet, waarbij de molen het groen en geel, de kleuren van het landgoed Eerde krijgt. De bekroning van het proces is in 2010 als de stenen gaan draaien en de molen maalt. Na een periode van bijna dertig jaar! Gelukkig, want een gezegde uit de molenwereld luidt: “Een molen die een jaar stil staat, heeft net zoveel te lijden als een molen die tien jaar draait”.

De Stichting Ommer Molens wil er voor zorgen dat de molens op het huidige niveau blijven draaien en als het kan, malen.